Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5196

Datum uitspraak2007-09-25
Datum gepubliceerd2007-10-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5793 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betaling WAO-uitkering. Eigen risicodrager.


Uitspraak

06/5793 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 25 augustus 2006, 06/410 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV), Datum uitspraak: 25 september 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M. Hoogendonk, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 14 augustus 2007, waar partijen niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde hier van belang. Bij besluit van 10 augustus 2004 heeft het Uwv op verzoek van appellante haar met ingang van 1 juli 2004 toestemming verleend om het risico van de betaling van de aan haar (ex)werknemers op of na 1 januari 1988 ingevolge de WAO toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, waarvan de uitkeringsduur van vijf jaar nog niet is verstreken, zelf te dragen. Bij besluit van 31 januari 2005 heeft het Uwv appellante onder verwijzing naar het reeds aan appellante toegezonden afschrift van zijn daarop betrekking hebbende besluit van 11 januari 2002 bericht dat aan de ex-werknemer van haar de heer [naam ex-werknemer] met ingang van 1 januari 2002 een uitkering ingevolge de WAO is toegekend en, nu zij eigen risicodrager is, zij met ingang van 1 juli 2004 deze uitkering aan de heer [naam ex-werknemer] dient uit te betalen. Bij besluit van 30 december 2005 heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen het besluit van 31 januari 2005 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 30 december 2005 ongegrond verklaard. In haar uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres, heeft de rechtbank het volgende overwogen: “Een eigen risicodrager als bedoeld in artikel 75 en volgende van de WAO draagt ingevolge artikel 75a, eerste lid, van de WAO gedurende de periode van vijf jaar nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering die is toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de eigen risicodrager in dienstbetrekking stond en ter zake van die ongeschiktheid de wachttijd van 52 weken, bedoeld in artikel 19 heeft doorgemaakt. Uit artikel 75b, eerste lid, WAO volgt dat indien een werkgever eigen risicodrager wordt, het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de (ex)werknemer die is ingegaan voor de dag waarop deze werkgever eigen risicodrager wordt, vanaf die dag door de eigen risicodrager gedragen wordt, overeenkomstig artikel 75a WAO. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. [naam ex-werknemer] is van 1 januari 1993 tot en met 30 april 2003 bij eiseres werkzaam geweest en was op de eerste dag van zijn arbeidsongeschiktheid, 12 januari 2001, in dienstbetrekking bij eiseres. Met ingang van 11 januari 2002 is aan [naam ex-werknemer] een WAO-uitkering toegekend. In geschil is of ten tijde van de toekenning van het eigenrisicodragerschap op eiseres de verplichting inzake de betaling van de WAO-uitkering ten aanzien van [naam ex-werknemer] berust. Doorslaggevend is dat de werknemer op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid tot de werkgever in dienstbetrekking staat, hetgeen in casu het geval is. Daarnaast dient te worden vastgesteld dat eiseres bij het indienen van de aanvraag van het eigenrisicodragerschap op 10 maart 2004 wist of althans behoorde eiseres te weten dat aan [naam ex-werknemer] een WAO-uitkering was toegekend. Eiseres heeft er dan ook niet van mogen uitgaan dat zij ten tijde van het ingaan van het eigen risicodragerschap op 1 juli 2004 geen verplichtingen meer zou hebben jegens [naam ex-werknemer]. Hierbij dient nog te worden opgemerkt dat, zoals uit de bepalingen in hoofdstuk IIIA van de WAO blijkt, het aangaan van het eigen risicodragerschap een vrije keuze is. Aan eiseres komt dan ook een eigen verantwoordelijkheid toe om de mogelijke risico's af te wegen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de arbeidsongeschiktheids-uitkering van [naam ex-werknemer] voor rekening van eiseres komt.” In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat artikel 75a van de WAO niet op haar van toepassing is, nu zij nog geen eigen risicodrager was ten tijde van het dienstverband met [naam ex-werknemer]. Dit artikel ziet immers op een dienstverband met de eigen risicodrager. Voorts heeft appellante aangevoerd, dat mocht dit anders zijn, het niet aangaat dat zij dient op te draaien voor een ophoging van de WAO-uitkering, welke ophoging heeft plaatsgevonden na de datum waarop de ex-werknemer uit dienst is getreden. De Raad volgt appellante hierin niet. Artikel 75a ziet ook op de werkgever die ten tijde van de dienstbetrekking nog geen eigen risicodrager was. De Raad wijst hierbij op artikel 75b, eerste lid, van de WAO. De opvatting van appellante zou deze wetsbepaling zinledig maken. Voor de opvatting van appellante dat haar risico zich niet uitstrekt tot een verhoging van de WAO-uitkering, welke verhoging heeft plaatsgevonden na het beëindigen van de dienstbetrekking, is evenmin steun in de wet te vinden. Nu de Raad zich voor het overige verenigt met de hiervoor weergegeven overwegingen van de rechtbank, volgt uit het vorenstaande dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 september 2007. (get.) G. van der Wiel. (get.) R.E. Lysen. RB